top of page

Derdenverzet 435, lid 3 Rv: de laatste der Mohicanen


KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Derdenverzet als het fiscale water aan de lippen staat

In het Belastingplan 2018 werd aangekondigd dat de schorsende werking van het fiscaal verzet zal worden geschrapt, hetgeen per 1 januari 2018 daadwerkelijk zijn beslag heeft gekregen.[1] Waar voordien het fiscaal verzet van artikel 17 Invorderingswet 1990 nog als laatste redmiddel tegen een executerende ontvanger in stelling kon worden gebracht, hoeft de ontvanger zich thans aan een ingesteld fiscaal verzet niets meer gelegen te laten liggen. De belastingschuldige dient, anders dan voorheen, de rechter, in spoedeisende gevallen in kort geding, te verzoeken de betreffende dwangbevelen te schorsen. Zonder schorsende werking wordt de verzetprocedure echter in veel gevallen illusoir, omdat de ontvanger zijn slag zal hebben geslagen voordat de rechter verzocht kan worden de tenuitvoerlegging te schorsen.


Een van de redenen die voor schrapping van de schorsende werking worden gegeven is de stelling dat met de wijziging is beoogd de Invorderingswet in overeenstemming te brengen met civiel verzet.[2] Daaraan is geen wettelijk schorsende werking verbonden en dus dient de civiele rechter om schorsing van de tenuitvoerlegging verzocht te worden. Hierbij wordt evenwel voorbij gezien aan het feit dat civiele executoriale titels uitsluitend door de civiele rechter worden uitgevaardigd en niet door de executant zelf, zoals de ontvanger. De onderliggende vordering is derhalve, anders dan bij de fiscale vordering van de ontvanger, volledigop rechtmatigheid getoetst alvorens tot tenuitvoerlegging kan worden overgegaan. Daarnaast wordt aldus bovendien voorbij gezien aan de civiele mogelijkheid van derdenverzet ex artikel 435, lid 3 Rv waaraan de wet wel degelijk schorsende werking verbindt.


Genoemd artikel biedt de mogelijkheid om als eigenaar verzet aan te tekenen tegen inbeslagname van goederen door de ontvanger voor belastingschuld van een ander. Bijvoorbeeld als de ontvanger beslag legt op de inboedel van een woonhuis voor belastingschuld van de ene partner terwijl de inboedel toebehoort aan de andere partner en er geen gemeenschap bestaat. Ook in gevallen van bodembeslag kan geopteerd worden voor dit derdenverzet.


Met name is deze mogelijkheid van verzet interessant omdat de wet aan een tijdige schriftelijke mededeling aan de deurwaarder waarbij degene aan wie het goed toebehoort de bevoegdheid tot verhaal van de ontvanger betwist, schorsing van de executie verbindt. Door het aantekenen van derdenverzet geldt het beslag van rechtswege als conservatoirjegens degene die het verzet heeft aangetekend. De ontvanger kan derhalve het beslag nietverder executeren. Als de ontvanger van mening is dat de derde geen eigenaar is van de beslagen zaken of meent dat deze op grond van het bodemrecht executie van zijn zaken dient te dulden, dient hij de derde voor de civiele rechter te dagvaarden om jegensdie derde een executoriale titel te verkrijgen om de executie te dulden. De ontvanger heeft niet de mogelijkheid een dergelijke executorale titel jegens de derde uit te vaardigen. Diens vergaande bevoegdheid om zelf, zonder enige rechterlijke toetsing van zijn vordering, een executoriale titel uit te vaardigen en ten uitvoer te leggen, ziet immers louter op titels jegens de belastingschuldige.


De staatssecretaris zou echter de staatssecretaris niet zijn als hij niet zou pogen ook deze wettelijk voorgeschreven rechtsgang te ontlopen, gelijk hij getracht heeft met het sinds 1 januari 2008 gevoerde beleid dat de ontvanger zich niets aan de wettelijke schorsende werking van fiscaal verzet gelegen hoeft te laten liggen als hij zelf maar van mening is dat sprake is van oneigenlijk gebruik van de verzetmogelijkheid. De slager die zijn eigen vlees keurt is kennelijk niet gediend van rechterlijke pottenkijkers.


Hoewel dat beleid als onverbindend is ingetrokken naar aanleiding van de niets aan de verbeelding overlatende uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015[3], wordt het vergelijkbaar onverbindende beleid van artikel 22.8.1 Leidraad Invordering 2008 gewoon gehandhaafd. In dit artikel wordt gesteld dat de ontvanger in weerwil van ingesteld derdenverzet het conservatoire beslag kan executeren als hij zelf maar van mening is dat de derde geen eigenaar is van de beslagen zaken.


Nu de wet duidelijk is dat louterop grond van een van de civiele rechter jegens de derde verkregen executoriale titel het conservatoire beslag executoriaal kan worden, is ook dit beleid van de staatssecretaris in strijd met de wet en aldus onverbindend. Het derdenverzet op grond van artikel 435, lid 3 Rv biedt vanwege de daaraan wettelijk verbonden schorsing van de executie als laatste der Mohicanen dus nog soelaas tegen de executerende ontvanger.


Deze blog is eerder gepubliceerd op FiscaalTotaal.nl

piek@kanpiek.nl

06 24 91 40 76



[1] Wet van 20 december 2017 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2018), Staatsblad 2017, nr. 518, 28 december 2017

[2] art. 438 Rv

[3] HR 1 mei 2015, 14/00822, ECLI:NL:HR:2015:1188

bottom of page