top of page

Alleen rechter kan schorsende werking fiscaal verzet opheffen


KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Fiscaal verzet is laatste redmiddel

​​Ferry Piek, fiscaal advocaat


Als het fiscale water aan de lippen staat omdat de ontvanger op het punt staat de beslagen inboedel of bedrijfsinventaris openbaar te verkopen, is er nog een laatste redmiddel: verzet op grond van artikel 17 Invorderingswet 1990. Hieraan verbindt de wet schorsende werking, zodat de executieverkoop voorlopig van de baan is.


Schorsende werking

De ontvanger heeft de vérgaande bevoegdheid om zelf zonder enige rechterlijke toetsing van zijn vordering -de in te vorderen aanslag- een executoriale titel uit te vaardigen en ten uitvoer te leggen. Zelfs als de aanslag bestreden wordt en niet onherroepelijk vast staat. Om hieraan enig tegenwicht te bieden is in artikel 17 Invorderingswet 1990 de mogelijkheid geopend verzet aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Op uitdrukkelijk aandringen van de Tweede Kamer is in lid 2 van dat artikel opgenomen dat door het instellen van verzet door betekening van een verzetdagvaarding de tenuitvoerlegging wordt geschorst, zodat de ontvanger in afwachting van de toetsing door de burgerlijke rechter pas op de plaats dient te maken.


Misbruik voor lief

Bij het opnemen van deze schorsende werking heeft de wetgever uitdrukkelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van de verzetmogelijkheid voor lief genomen met de aantekening dat als mocht blijken dat in de praktijk veelvuldig misbruik van de schorsende werking wordt gemaakt, de invoering van de schorsende werking weer ongedaan zal worden gemaakt. Tot op heden is hiervan geen sprake geweest.


De schorsende werking van het verzet kan blijkens HR 7 oktober 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1475) slechts worden opgeheven in geval van misbruik van procesrecht. Hiervan is sprake indien het verzet zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing niet opweegt tegen het belang van de ontvanger bij voortzetting van de executie. De ontvanger kan in spoedeisende gevallen opheffing van de schorsende werking vorderen in kort geding. In niet spoedeisende gevallen kan hij opheffing vorderen bij reconventionele vordering in de verzetprocedure of door in conventie te verzoeken de afwijzende uitspraak in de verzetprocedure uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In alle gevallen vindt opheffing van de schorsende werking dus plaats door tussenkomst van de civiele rechter.


Onrechtmatig beleid

Hoewel de wet van rechtswege schorsende werking verbindt aan het verzet is de staatssecretaris blijkens artikel 17.1 Leidraad Invordering 2008 sinds 1 januari 2008 van mening dat de ontvanger zich niet aan die wet hoeft te houden als hij zelf van mening is dat sprake is van misbruik van procesrecht. Na verkregen toestemming van het ministerie van Financiën mag de ontvanger, althans van de staatssecretaris, in dat geval de tenuitvoerlegging voortzetten in weerwil van ingesteld verzet.


Rechtbank Utrecht oordeelde in de uitspraak van 14 september 2011 (LJN:BT7282) evenwel dat de ontvanger onrechtmatig handelt door de executie voort te zetten in weerwil van daartegen ingesteld verzet. Onder verwijzing naar HR 8 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1525) oordeelt de rechtbank dat de hoofdregel is dat de wettelijke schorsende werking uitsluitend door de rechter opzij kan worden gezet en zulks slechts als deze oordeelt dat sprake is van misbruik van recht. Het recht van verdediging tegen een verzoek van de Ontvanger om opheffing van de schorsende werking is van groot belang, omdat de schorsende werking van een verzetprocedure is bedoeld als tegenwicht voor het vérstrekkende recht van de Ontvanger tot “parate executie”, en de verzetprocedure illusoir zou worden op het moment dat de Ontvanger de schorsende werking zelfstandig zou mogen negeren.


In appel besliste gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, 200.100.787, ECLI:NL:GHARL:2013:7696) echter anders. Nadat het Hof de vijf aangevoerde verzetsgronden als duidelijk kansloos heeft gekwalificeerd, acht het een uitzondering op de ‘hoofdregel’ van schorsing van rechtswege gerechtvaardigd omdat gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, de ontvanger meerdere malen de executieverkoop heeft opgeschort, de verkoopdatum reeds geruime tijd bekend was, de belastingdeurwaarder de verkoop reeds had voorbereid en in dat kader advertentiekosten waren gemaakt. Door onder die omstandigheden zo laat verzet in te stellen, is er sprake van misbruik van procesrecht en is geen sprake van schorsing van rechtswege van de tenuitvoerlegging, aldus het Hof Arnhem; de ontvanger mocht in weerwil van het verzet tot executie overgaan.


Alleen rechter kan schorsende werking opzij zetten

In het daartegen ingestelde cassatieberoep heeft AG Wesseling-van Gent op 13 februari 2015 op basis van de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad geconcludeerd dat alleen de rechter de schorsende werking van het instellen van verzet als bedoeld in artikel 17 Invorderingswet 1990 opzij kan zetten. Artikel 17.1 Leidraad Invordering 2008 is strijdig met de wet en de daaraan door de Hoge Raad gegeven uitleg.


In de uitspraak van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1188) volgt de Hoge Raad de AG onder verwijzing naar de twee hierboven aangehaalde arresten uit 1994 en 2007, waarin reeds besloten ligt dat alleen door een rechterlijke beslissing de schorsende werking aan het verzet kan worden ontnomen en zulks louter op grond van misbruik van bevoegdheid. Afgezien van het feit dat dit een welbewuste keuze van de wetgever is geweest, acht de Hoge Raad hierbij mede van belang dat het gaat om tenuitvoerlegging van een executoriale titel die als zodanig niet door de rechter is getoetst.


Wetswijziging?

Als de staatsecretaris derhalve wenst dat de ontvanger in weerwil van ingesteld verzet kan doorpakken, dan zal hij daartoe de weg van wetswijziging moeten volgen. Zijn beleidsmatige inbreuk op de wettelijke schorsende werking vindt in de ogen van de Hoge Raad terecht geen genade. Daarmee is het verzet als laatste redmiddel ‘in ere hersteld’. Gezien de huidige praktijk van de ontvanger om ook ter zake van betwiste schuld door middel van executiemaatregelen zich zelf de gewenste zekerheid van betaling te verschaffen hangende bezwaar en (hoger) beroep, lijkt de schorsende werking van het verzet en de rechterlijke toetsing daarvan echter bepaaldelijk geen overbodige luxe.


Deze blog verscheen eerder op www.taxence.nl.


06 24 91 40 76


bottom of page