top of page
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur november 2023

Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | november 2023

Nummer 53: 1 september 2023 tot en met 31 oktober 2023

Wetgeving en beleid

Melden van een ongebruikelijke transactie kan niet langer zonder toelichting.










Per 1 november jl. is het niet langer mogelijk om zonder transactieomschrijving een ongebruikelijke transactie op grond van de subjectieve indicator van de Wwft te melden. De instelling dient voortaan toe te lichten waar het vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering op is gebaseerd. FIU-NL is al langer van mening dat de kwaliteit van Wwft-meldingen te laag zou zijn en teveel onderzoek vereisen. Tegen die achtergrond dient deze nieuwe verplichting te worden bezien (bericht FIU-NL 24 oktober 2023). 



Volgens de Belastingdienst kunnen ook zuivere boetevragen worden gesteld op grond van artikel 47 AWR.










Eerder was de Belastingdienst van mening dat alleen op grond van de artikelen 5:16 en 5:20 van de Awb boetevragen konden worden gesteld en dus niet op basis van artikel 47 AWR. Uit een recent kennisgroepstandpunt blijkt dat de Belastingdienst van mening is veranderd en dat ook boetevragen onder de reikwijdte van artikel 47 AWR vallen. Of dit standpunt van de Belastingdienst juist is en in dit verband een medewerkingsverplichting bestaat, kan worden betwijfeld. In het Wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2025 is overigens voorgesteld dat de inspecteur op grond van het nieuwe artikel 67h AWR ook gegevens en inlichtingen kan vorderen ten behoeve van het opleggen van een boete (standpunt kennisgroep Formeel Recht 1 september 2023).


Fiscaal procesrecht

In een geschil over de betrouwbaarheid van de administratie in het kader van de beoordeling van een aanslag is de rechter niet gebonden aan een eerder afgegeven informatiebeschikking die door hem is vernietigd.










Met andere woorden: de omstandigheid dat een informatiebeschikking wegens niet–naleving van de administratieplicht is vernietigd, staat er niet aan in de weg dat de rechter in een procedure over de belastingaanslag beslist dat de administratieplicht zodanig is geschonden dat de administratie niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening (HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1336).


Navordering is soms niet mogelijk als gegevens die relevant kunnen zijn voor de belastingheffing van andere belastingplichtigen niet door de inspecteur zijn toegevoegd aan de belastingdossiers van die belastingplichtigen.












Volgens de Hoge Raad kan een dossier van de belastingplichtige onvolledig worden geacht als een ten aanzien van een andere belastingplichtige bevoegde inspecteur heeft nagelaten dat dossier aan te vullen. Dit kan een ambtelijk verzuim opleveren dat aan navordering in de weg staat. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een inspecteur onderzoek heeft ingesteld naar een belastingplichtige en de bevindingen van dat onderzoek ook relevant kunnen zijn voor een collega-inspecteur die bevoegd is te heffen ten aanzien van de bloed- of aanverwanten van die belastingplichtige. Hiermee komt de Hoge Raad terug op zijn eerdere oordeel dat voor het antwoord op de vraag of een nieuw feit aanwezig is, slechts van belang is of de bevoegde inspecteur of een persoon voor wiens handelen hij verantwoordelijk is, met dat feit bekend was of redelijkerwijs kon zijn (HR 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1490).

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | FIU-NL schuift nog meer van zijn werk op bordje melder
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Tunnelvisie inspecteur afgestraft
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Omkering bewijslast na vernietiging informatiebeschikking
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Geen nemo tenetur volgens kennisgroep fiscus

Invorderingsrecht

Tegenbewijsuitsluiting bestuurdersaansprakelijkheid op de schop?










In de jaren '80 van de vorige eeuw is de wet bestuurdersaansprakelijkheid als tweede anti-misbruikwet ingevoerd. Het doel van deze aansprakelijkheid was het aanpakken van evidente wanbestuurders.Desalniettemin moeten ook niet-wanbestuurders beducht zijn voor deze vérgaande aansprakelijkheid, omdat het niet, niet tijdig of anderszins niet rechtsgeldig melden van betalingsonmacht voldoende wordt geacht voor persoonlijke aansprakelijkheid. Op grond van de meldingsregeling van artikel 36, lid 4 IW geldt dan het nagenoeg onweerlegbare bewijsvermoeden dat sprake is van verwijtbaar kennelijk onbehoorlijk bestuur. Tot weerlegging van dat wettelijk vermoeden wordt namelijk slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat niet tijdig is gemeld door de vennootschap. Eerder oordeelde de Hoge Raad dat deze tegenbewijsuitsluiting niet in strijd was met het communautaire rechtszekerheids- en/of evenredigheidsbeginsel, zelfs niet nu de regeling ook geldt als niet is gebleken van enig daadwerkelijk kennelijk onbehoorlijk bestuur. Op dit oordeel komt de Hoge Raad terug door niet van de meldingsmogelijkheden van de bestuurder uit te gaan, maar van diens onmogelijkheid om toegelaten te worden tot het tegenbewijs. De Hoge Raad is in dat verband thans van oordeel dat een bestuurder slechts in zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk zal kunnen maken dat het niet melden door het lichaam niet aan hem is te verwijten. Dit acht de Hoge Raad zodanig bijzondere omstandigheden dat moet worden aangenomen dat een bestuurder in de praktijk het vereiste bewijs in verreweg de meeste gevallen niet zal kunnen leveren. In dat licht vraagt de Hoge Raad zich af of de tegenbewijsuitsluiting in voorkomend geval wel in overeenstemming is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad formuleert daarom prejudiciële vragen over de uitleg van het Unierecht in dezen voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. Afhankelijk van diens antwoorden gloort wellicht eindelijk een sprankje hoop op een iets minder onredelijke regeling inzake de meldingsplicht en de onweerlegbare bewijsgevolgen daarvan (HR 6 oktober 2023,
ECLI:NL:HR:2023:1371).

Fiscaal strafrecht

De enkele omstandigheid dat ten onrechte niet-aangegeven inkomsten aanzienlijk zijn, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de belastingplichtige met opzet een onjuiste aangifte heeft gedaan.










Met dit oordeel onderstreept de Hoge Raad dat over de motiveringsvereisten voor het aannemen van opzet niet te lichtzinnig moet worden gedacht. Duidelijk moet immers blijken dat de belastingplichtige zich niet alleen bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn aangiften onjuist waren, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De daarvoor vereiste feiten en omstandigheden dienen bovendien overtuigend te zijn aangetoond door de inspecteur (HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1336). 


Volgens de Afdeling Raad van State is het nemo tenetur-beginsel niet al van toepassing als de betrokkene niet kan uitsluiten dat een boete of vervolging zal volgen.










De afdeling acht dit een te ruime uitleg van artikel 6 EVRM, omdat een dergelijke opvatting ertoe leidt dat onderzoeken door een toezichthouder ernstig worden bemoeilijkt; óók als dit slechts tot toezicht strekt en wellicht helemaal niet in een boete zal uitmonden. Volgens de afdeling is er daarom (pas) sprake van een ‘criminal charge’ met hiermee samenhangende waarborgen zoals het verbod op gedwongen zelfincriminatie, zodra een onderzoek niet meer uitsluitend het karakter heeft van een controleonderzoek. In dat verband herhaalt de Afdeling haar oordeel dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte (Afdeling Raad van State 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2862). 

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Onweerlegbaar bewijsvemoeden WBa op de schop?
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Opzet niet te snel aannemelijk
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nemo tenetur geldt niet altijd
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur november 2023
bottom of page