
door Ferry Piek, fiscaal advocaat
Op grond van het zogeheten ‘open systeem’ van artikel 4:124 Awb heeft de ontvanger naast zijn specifieke fiscale bevoegdheden uit hoofde van de Invorderingswet ook alle bevoegdheden die een normale crediteur op grond van het civiele recht heeft. Een dergelijke vordering van de ontvanger is civiel van aard en wordt dan ook door de civiele rechter beoordeeld. Desalniettemin kunnen de formeel fiscaalrechtelijke bepalingen uit Awb en AWR van doorslaggevend belang zijn voor het al dan niet welslagen van een dergelijke civiele vordering van de ontvanger. Het gaat uiteindelijk immers toch om invordering van rijksbelastingen.
Open systeem
De ontvanger is uit hoofde van het ‘open systeem’ bevoegd een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tegen een derde in te stellen wegens verkorting van zijn verhaalsrecht. Een dergelijke vordering strekt tot vergoeding van de schade die de ontvanger lijdt, doordat invordering van de belastingschuld bij de belastingschuldige zelf niet meer (volledig) mogelijk is door toedoen van die derde.
Omvang van de schade
De (omvang van die) schade wordt bepaald door de rechtsgeldig in een aanslag geformaliseerde, materieel verschuldigde belastingschuld.[1] Uit een recent tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam[2] blijkt dat in dit kader de recente uitspraken van de Hoge Raad inzake de bekendmaking van aanslagen van doorslaggevend belang kunnen zijn.[3]
Tijdige rechtsgeldige bekendmaking vereist
De Hoge Raad bevestigt daarin expliciet de lijn dat in het kader van het vervallen van de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag door ommekomst van de aanslagtermijn van 3 jaren, de regel dat de dagtekening van het aanslagbiljet beslissend is, niet onverkort kan gelden. Deze regel lijdt uitzondering als de aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze bekend wordt gemaakt.
“Voor de toepassing van artikel 5 in verbinding met artikel 11, lid 3 AWR komt de datum van bekendmaking dan in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet. Het gevolg van dit een en ander is dat de aanslag niet is vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3 AWR, indien het aanslagbiljet weliswaar voor het verstrijken van die termijn is gedagtekend, maar die aanslag niet binnen die termijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.”.
Kortom: als de aanslag blijkens de dagtekening (intern) tijdig binnen de heffingstermijn is vastgesteld maar niet (extern) is bekendgemaakt, dan kan geen tijdige rechtsgeldige bekendmaking meer plaatshebben en is geen sprake van een tijdig binnen de heffingstermijn vastgestelde aanslag.
In het aan het gerechtshof Amsterdam voorgelegde geval ging het om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting die niet was gevolgd door een tijdig binnen de heffingstermijn vastgestelde, althans rechtsgeldig bekend gemaakte definitieve aanslag. De definitieve aanslag was volgens stellingen van de Ontvanger blijkens een schermprint uit diens computersysteem tijdig binnen de heffingsermijn vastgesteld, maar nog altijd niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
Hieruit volgt dat de (omvang van de) schade niet kan worden vastgesteld. Hiertoe is, als gezegd, immers vereist dat sprake is van rechtsgeldig in een aanslag geformaliseerde, materieel verschuldigde belastingschuld. Hiervan kan geen sprake zijn als de voorlopige aanslag niet meer gesauveerd kan worden door een tijdig binnen de aanslagtermijn vastgestelde definitieve aanslag. De voorlopige aanslag is aldus van rechtswege vervallen door ongebruikte ommekomst van de aanslagtermijn.[4]
De voorlopige aanslag schept namelijk slechts een formele grondslag voor vooruitbetalingen op een later tijdig vast te stellen definitieve aanslag. De voorlopige aanslag formaliseert derhalve geen materiële belastingschuld en kan dus niet als basis voor een schadeclaim van de ontvanger dienen; dat is uitsluitend mogelijk door middel van een definitieve aanslag. [5]
In een eerder tussenarrest had het Hof dit verweer nog verworpen, omdat de betreffende belastingplichtige rechtspersoon voor het einde van de heffingstermijn was opgehouden te bestaan terwijl de definitieve aanslag voordien tijdig was vastgesteld, maar niet bekend gemaakt.
Die beslissing acht het Hof thans overenigbaar met genoemde recente uitspraken van de Hoge Raad. Bij gebreke van een tijdige bekendmaking is geen sprake van een tijdig vastgestelde definitieve aanslag zodat deze, evenals de daaraan voorafgaande voorlopige aanslag, vernietigd dient te worden. Daarmee is er geen sprake van enige schade voor de ontvanger en zal zijn schadevergoedingsvordering worden afgewezen.
06 24 91 40 76
[1] HR 28 juni 1996, LJN:ZC 2120, r.o. 3.4.4
[2] Hof Amsterdam 23 december 2014, 200.069.289/01
[3] HR 18 april 2014, 13/04796; ECLI:NL:HR:2014:930; HR 16 januari 2015, 13/05274; ECLI:NL:HR:2015:65
[4] HR 16 oktober 1991, BNB 1991/339
[5] Formeel Belastingrecht, prof. Mr. M.W.C. Feteris, 2e druk 2007, p. 105