top of page
Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | oktober 2021
Nummer 41: 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021
Wetgeving en beleid
Belastingdienst gaat belastingschulden weer incasseren.
De invordering van belastingschulden heeft vanaf maart 2020 grotendeels stilgelegen. Vanwege de versoepeling van de coronamaatregelen gaat de Ontvanger van de Belastingdienst de invordering geleidelijk aan opstarten. Alleen belastingschuldigen die een betalingsachterstand hebben en geen (bijzonder) uitstel van betaling hebben, krijgen een brief dat de gebruikelijke invorderingsprocedures weer worden opgestart. In oktober en november zullen er herinneringen en aanmaningen worden toegezonden, waarna bij uitblijven van betaling in januari 2022 dwangbevelen worden uitgevaardigd (Belastingdienst 23 september 2021).
Fiscaal procesrecht
De Hoge Raad oordeelt dat ook een belastingadviseur in voorkomend geval bestuurshandelingen kan verrichten ten aanzien van een tot zijn klantenkring behorende vennootschap.
Het uitgangspunt dat de belastingadviseur op grond van de aard van zijn werkzaamheden per definitie geen leidinggevende (bestuurs)activiteiten ten aanzien van zijn cliënten kan verrichten, is derhalve onjuist. Met name bij fiscaal gedreven verhuizingen heeft de belastingadviseur dikwijls een prominente rol. Hij moet in zo’n geval opletten dat zijn rol niet verder gaat dan advisering. Vestigingsplaatsdiscussies en aansprakelijkheid liggen anders op de loer (HR 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1044)
Een gebrekkige administratie kan ook zonder informatiebeschikking leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
Volgens de Hoge Raad moet de inspecteur in zo’n geval bewijzen dat de administratie zodanige gebreken bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winst- en omzetberekening. Als de inspecteur aan die bewijslast heeft voldaan, kan hij in eerste instantie volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst en omzet. In dat kader oordeelt de Hoge Raad dat de vraag of een schatting redelijk is, een minder strenge toets behelst dan de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan (HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086).
De verlengde navorderingstermijn in de erfbelasting is in beginsel geen ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer.
Met ingang van 1 januari 2012 is bepaald dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag erfbelasting niet vervalt indien sprake is van buitenlandse vermogensbestanddelen. De Hoge Raad oordeelt dat deze bepaling, die ertoe strekt om belastingfraude te bestrijden, een beperking van de uitoefening van de EU-verkeersvrijheden kan rechtvaardigen. Van een ongeoorloofde belemmering kan volgens de Hoge Raad evenwel sprake zijn, als de inspecteur de verlengde navorderingstermijn op een wijze gebruikt die verder gaat dan noodzakelijk is om belastingfraude te bestrijden. Bijvoorbeeld indien de inspecteur niet voortvarend handelt (HR 6 augustus 2021, ECLI:NL:HR:2021:1189).
Invorderingsrecht
Evaluatie afschaffing schorsende werking bij verzet.
Artikel 17, lid 2, Invorderingswet 1990 bepaalde voorheen dat een verzet de tenuitvoerlegging van een dwangbevel schorst. Die schorsende werking is per 1 januari 2018 komen te vervallen. In de plaats daarvan is in de Leidraad Invordering 2008 opgenomen dat als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen een dwangbevel, de ontvanger de tenuitvoerlegging daarvan aanhoudt, tenzij de gronden van het verzet voor de ontvanger geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden. Volgens de staatssecretaris van Financiën is het hiermee beoogde doel gehaald. Het aantal ingediende verzetsdagvaardingen is namelijk aanzienlijk gedaald. Desalniettemin meent de staatssecretaris dat er op aantal onderdelen van de invordering verbeteringen mogelijk zijn, waaronder het invoeren van een bezwaar- en beroepsmogelijkheid tegen een afwijzende beslissing om uitstel van betaling. Daartoe worden op korte termijn wetsvoorstellen gepresenteerd (brief staatssecretaris van Financiën 29 september 2021).
Fiscaal strafrecht
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigt dat tegen een accountant zowel een strafzaak als een tuchtzaak aanhangig kan worden gemaakt ter zake van hetzelfde feitencomplex.
Volgens het College dienen de strafrechtelijke en tuchtrechtelijke procedure verschillende doelen. Er is daarom geen sprake van een schending van het ne bis in idem- of evenredigheidsbeginsel als het Openbaar Ministerie beiden procedures naast elkaar inzet. De tuchtrechtprocedure is bovendien geen criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. In dat licht dient het Openbaar Ministerie er wel voor te waken dat het zwijgrecht van de verdachte-accountant door het tuchtrecht wordt omzeild, bijvoorbeeld door toe te zeggen dat de uitspraken in de tuchtrechtelijke procedure niet terecht zullen komen in het strafdossier dat het Openbaar Ministerie aan de strafrechter voorlegt (College van Beroep voor bedrijfsleven 7 september 2021, ECLI:NL:CBB:2021:857).
Het nemo-teneturbeginsel staat niet in de weg aan de suppletieplicht van artikel 10a AWR.
De Hoge Raad oordeelt dat een belastingplichtige met een beroep op het verbod op zelfincriminatie zich niet aan de verplichting kan onttrekken om informatie te verschaffen ten behoeve van een juiste belastingheffing. Het nemo-teneturbeginsel staat daarom evenmin eraan in de weg dat aan de belastingplichtige een boete wordt opgelegd, omdat hij de suppletieplicht btw niet (tijdig) heeft nagekomen. Wel oordeelt de Hoge Raad dat de informatie die middels een suppletie door de belastingplichtige wordt verstrekt, is aan te merken als bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Die informatie mag daarom niet worden gebruikt voor het bewijs dat de belastingplichtige ter zake van zijn oorspronkelijke aangifte btw een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan (HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1351).
bottom of page