Nummer 6: 1 mei tot en met 30 juni 2015
Nummer 11: 1 maart tot en met 30 april 2016
Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | mei 2016
Wetgeving en beleid
Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod aangenomen door de Eerste Kamer.
Dit wetsvoorstel ter bestrijding van faillissementsfraude voorziet erin dat een bestuurder verboden kan worden om voor de duur van maximaal 5 jaar een functie als bestuurder of commissaris uit te oefenen. Een bestuursverbod kan worden opgelegd door de civiele rechter op vordering van de curator of het Openbaar Ministerie. Het verbod kan onder meer worden opgelegd als tijdens of in de 3 jaar voorafgaand aan het faillissement een fiscale vergrijpboete is opgelegd aan de gefailleerde rechtspersoon of de bestuurder. Het voorstel treedt naar verwachting 1 juli 2016 in werking (stemming Eerste Kamer 5 april 2016, wetsvoorstel 34.011).
Boete bij inkeer van box III vermogensbestanddelen wordt per 1 juli 2016 verhoogd naar 120 procent.
Voor aanslagbelastingen kan binnen twee jaar na het beboetbare feit worden ingekeerd. Alsdan wordt geen vergrijpboete opgelegd. Een inkeer na twee jaar geldt als een strafverminderende omstandigheid. Bij verzwegen box III vermogensbestanddelen wordt nu een boete opgelegd van 60 procent over de verschuldigde belastingen. Die boete wordt verdubbeld als de inkeer plaatsvindt na 30 juni 2016 (nieuwsbericht Rijksoverheid van 12 april 2016).
De omstandigheid dat door de feitenrechter een prejudiciële beslissing van het HvJ is gevraagd en verkregen, betekent niet dat partijen daarna geen nieuwe stellingen of grieven meer kunnen aanvoeren.
De rechtsstrijd kan derhalve nog worden uitgebreid en veranderd, zelfs als de nieuwe stelling of grief zou betekenen dat het stellen van de prejudiciële vraag achteraf bezien niet nodig was. De goede procesorde kan hieraan in de weg staan, bijvoorbeeld als aanvullend feitenonderzoek nodig is en de nieuwe stelling pas laat in de procedure is ingebracht (HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:433).
Invorderingsrecht
Het enkele feit dat de bestuurder geen controle heeft uitgeoefend op een belastingaangifte die door een ingeschakelde derde-deskundige is opgesteld, vormt geen persoonlijk verwijt voor toepassing van de bestuurdersaansprakelijkheid.
Als het aan opzet of grove schuld is te wijten dat de vennootschap geen of een te lage aangifte heeft gedaan, kan de vennootschap haar betalingsonmacht niet melden. Fouten van een ingeschakelde adviseur worden in dat kader aan de vennootschap toegerekend. Dit laat echter onverlet dat de bestuurder ter zake een persoonlijk verwijt moet kunnen worden gemaakt. Hiervan is niet reeds sprake als de bestuurder geen controle heeft uitgeoefend op een aangifte welke is opgesteld door een adviseur die de bestuurder voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen. Indien de bestuurder geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, wordt hij toegelaten om het wettelijke vermoeden te weerleggen dat de niet-betaling van belasting aan hem is te wijten (HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:480).
De Belastingdienst gaat zich meer inzetten om belastingschulden te incasseren van buitenlands belastingschuldigen.
In de praktijk gebeurt dit door (vereenvoudigd) beslag op loon, banktegoeden, AOW, pensioenen en verrekening van toeslagen. Daarnaast zal de Ontvanger volgens Staatssecretaris Wiebes vaker een verzoek doen om wederzijdse bijstand aan landen waarmee een internationale invorderingsregeling van kracht is (nieuwsbericht Rijksoverheid 12 april 2016).
Fiscaal procesrecht
Als het Unierecht van toepassing is, dan mag de Belastingdienst geen gebruik maken van onrechtmatig verkregen bewijs.
Dit betekent dat de fiscus alleen gebruik mag maken van door de FIOD verzameld bewijs, als dat bewijs in overeenstemming met het unierecht is verkregen. Zo is een inbreuk op het recht van privacy alleen toegestaan als het bewijs op grond van een voldoende duidelijke wet is verkregen en daarnaast is voldaan aan het evenredigheidsbeginsel. Als hiervan geen sprake is, of de belastingrechter dit niet kan controleren, dan moet het bewijs volgens het Hof van Justitie buiten beschouwing blijven. Hiermee lijkt bewijsuitsluiting in zaken die door het unierecht worden beheerst eerder aan de orde te zijn dan in zuiver nationale situaties. De Hoge Raad is in belastingzaken namelijk zeer terughoudend in het uitsluiten van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs (HvJ EU 17 december 2015, C-419/14).
Het nalaten van de belastingplichtige om informatie aan de inspecteur te verstrekken, leidt op zichzelf niet tot opschorting van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.
Een weigerachtige houding van de belastingplichtige vormt dus geen rechtvaardiging voor de inspecteur om te wachten met het doen van uitspraak op bezwaar. Als de inspecteur geen uitspraak op bezwaar wil doen zolang de belastingplichtige niet de verzochte informatie heeft verstrekt, dan kan de belastingplichtige derhalve beroep instellen twee weken nadat de inspecteur in gebreke is gesteld tijdig uitspraak te doen. In dat kader heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor samenhangende beschikkingen die staan vermeld op één aanslagbiljet, slechts eenmaal een dwangsom kan worden toegekend (HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:485).
Een bestuurder kan ook aansprakelijk zijn voor belastingen die na het faillissement van de vennootschap moesten worden betaald.
De omstandigheid dat de curator na de faillietverklaring bevoegd is tot voldoening van de belastingschulden sluit volgens Advocaat-Generaal IJzerman niet uit dat het aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de aansprakelijkgestelde is te wijten dat de curator de belastingschulden niet heeft betaald (A-G IJzerman 31 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:204).
Fiscaal strafrecht
Als de adviseur de inkeer van zijn cliënt bevordert, kan ook de adviseur het risico op strafvervolging van zijn eigen handelen beperken.
Een rechtsgeldig beroep op de inkeerregeling sluit strafvervolging van belastingfraude uit. Uitgangspunt is dat alleen de belastingplichtige van de inkeerregeling kan profiteren. Volgens de Hoge Raad kan de medeplichtige of medepleger echter ook een beroep toekomen op de inkeerregeling indien deze persoon de vrijwillige verbetering heeft bevorderd. De adviseur die op enigerlei wijze betrokken is geweest bij een fiscaal delict kan dus ‘meeliften’ als hij zijn cliënt heeft aangespoord om schoon schip te maken en de inkeer gezamenlijk door hen kenbaar is gemaakt. Daarnaast heeft de Hoge Raad beslist dat vervolging van witwassen niet mogelijk is als die vervolging in strijd is met doel en strekking van de inkeerregeling. Hier lijkt sprake van te zijn als de belastingplichtige legaal verkregen inkomsten heeft verzwegen en die alsnog vrijwillig aangeeft (HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:555).
Hoge Raad wijst overzichtsarrest over de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het feitelijke leidinggeven aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Dit arrest heeft ook gevolgen voor het fiscale boeterecht, aangezien aan de feitelijke leidinggever eveneens een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De Hoge Raad benadrukt dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bestuurder is van een rechtspersoon, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever. Wel kan ook een passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging zodanig is bevorderd dat van feitelijke leiddinggeven sprake is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een bestuurder geen voorzorgsmaatregelen heeft genomen en de fiscale compliance van de rechtspersoon niet op orde is. Feitelijke leidinggeven impliceert (voorwaardelijk) opzet op het plaatsvinden van de verboden gedraging. Onoplettendheid of laksheid is in de regel dus niet voldoende voor strafrechtelijke aansprakelijkheid (HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).