top of page
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbief Fiscale Advocatuur mei 2014
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur mei 2014

Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | mei 2014

Nummer 1: 1 maart tot en met 31 mei 2014

 

 

Wetgeving en beleid

 

Afschaffing bankgeheim in de EU nabij.

Op 20 maart is tijdens een Europese top in Brussel overeenstemming bereikt over de afschaffing van het bankgeheim in de Europese Unie. Ten einde grensoverschrijdende belastingontduiking te verminderen is hierbij tevens afgesproken dat alle EU-landen op korte termijn gegevens over spaartegoeden automatisch gaan uitwisselen.

 

Let op: tot 1 juli 2014 kan nog van de inkeerregeling gebruik worden gemaakt zonder boetes.

De omstandigheid dat om schadevergoeding moet worden verzocht ex artikel 8:73 Awb brengt niet met zich dat het recht op schadevergoeding pas ontstaat nadat daarom is verzocht.

Het recht op schadevergoeding vloeit rechtstreeks voort uit de plicht tot vergoeding van schade die ontstaat door het plegen van de onrechtmatigde daad. Een ingebrekestelling is daarom niet vereist (HR 11 april 2014, nr. 12/03435, ECLI:NL:HR:2014:837).

 

 

Nieuwe procesregeling belastingkamers gerechtshoven.

De belangrijkste wijziging is dat binnen 4 weken verzuimen in de zin van artikel 6:6 Awb moeten worden hersteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Voorheen kreeg men van de griffier een extra termijn van 2 weken om dergelijke verzuimen te herstellen (Staatscourant, nr. 8372, 26 maart 2014).

 

 

Met ingang van 1 januari 2015 kunnen buitenlandse boetes niet langer van de winst worden afgetrokken.

Vanaf 1 januari 1991 is het niet mogelijk om geldboetes die worden betaald aan de Nederlandse overheid of aan instellingen van de Europese Unie in aftrek te brengen op het fiscale resultaat. Dat geldt echter niet voor buitenlandse boetes. Met ingang van 1 januari 2015 gaat daar volgens de staatssecretaris van Financiën echter verandering in komen (brief staatssecretaris van Financiën van 25 april 2014, DB/2014/166).

 

 

Fiscaal procesrecht

 

Een aanslag is niet vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn indien het aanslagbiljet weliswaar voor het verstrijken van die termijn is gedagtekend, maar de aanslag niet binnen die termijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

In gevallen waarin de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt doordat sprake is van een aan de Belastingdienst te wijten onjuiste adressering van het aanslagbiljet, aanvaardt de Hoge Raad als gevolg daarvan niet langer dat de aanslagtermijn reeds in acht is genomen indien de belastingplichtige binnen die termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet. Het aanslagbiljet moet dus binnen de aanslagtermijn op de voorgeschreven wijze zijn verzonden (HR 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930).

De Hoge Raad oordeelt dat bij de beoordeling of een fiscale boete wegens de financiële positie van de overtreder moet worden gematigd, de situatie op dat moment bepalend is.

Derhalve kan de rechter bij zijn oordeel omtrent de hoogte van een boete rekening houden met (persoonlijke) omstandigheden die zich hebben voorgedaan ná het beboetbare feit (HR 28 maart 2014, nr. 13/00279, ECLI:NL:HR:2014:685).

 

Gezamenlijke behandeling van meer zaken over in hoofdzaak hetzelfde onderwerp vormt geen aanleiding voor een hogere immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien in een  belastinggeschil de redelijke termijn is overschreden, als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief dient te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden. Ingeval meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk door de rechter worden behandeld, dient volgens de Hoge Raad te worden geoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als sprake is van samenhang wordt voor die zaken slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar overschrijding in aanmerking genomen (HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540).

Invorderingsrecht

 

Het doorlopende en doorwerkende karakter van een melding betalingsonmacht heeft geen betekenis voor gevallen waarin bij uitsluiting de meldingsregeling van artikel 7, lid 2 Uitvoeringsbesluit IW 1990 van toepassing is.

Deze bepaling bevat een afzonderlijk meldingsregime voor naheffingsaanslagen, waarbij om bestuurdersaansprakelijkheid te ontlopen steeds een nieuwe melding nodig is voor over dezelfde of latere tijdvakken verschuldigde belastingen. Een melding betalingsonmacht heeft alleen rechtskracht indien de naheffingsaanslag niet te wijten is aan opzet of grove schuld van het belastingplichtige lichaam (HR 28 februari 2014, nr. 13/03016, ECLI:NL:HR:2014:419).  

 

Bij een door de Ontvanger ingestelde vordering tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad gelden de verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek.

Het zogenoemde ‘open systeem’ betekent dat de Ontvanger tegenover de belastingschuldenaar ook de privaatrechtelijke bevoegdheden mag uitoefenen die hij ontleent aan zijn positie van schuldeiser. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Leidraad Invordering 1990 noch de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met zich brengen dat voor de uitoefening van privaatrechtelijke bevoegdheden door de Ontvanger andere regels gelden dan uit het privaatrecht voorvloeien. Dientengevolge kan een vordering uit onrechtmatige daad worden ingesteld door de Ontvanger als het recht op dwanginvordering van de onderliggende belastingaanslagen reeds is verjaard (HR 21 februari 2014, nr. 11/03900, ECLI:NL:HR:2014:397). 

 

Voor de beoordeling van de voortvarendheid bij de verlengde navorderingstermijn moet worden uitgegaan van de tijd die is verstreken vanaf het moment waarop de gegevens ter beschikking van de FIOD zijn gekomen.

Daarbij moet echter rekening ermee worden gehouden dat de Belastingdienst voor de identificatie van de rekeninghouders over voldoende tijd moet kunnen beschikken en dat ook met een landelijke coördinatie en projectmatige aanpak geruime tijd gemoeid kan zijn. De vereiste voortvarendheid is volgens de Hoge Raad in ieder geval niet betracht indien een onverklaarbare vertraging is opgetreden van meer dan 6 maanden (HR 28 maart 2014, nr. 13/03554, ECLI:NL:HR:2014:689). 

Van een bodem, in de zin van artikel 22, lid 3, Invorderingswet 1990, is sprake indien het perceel op het tijdstip van de beslaglegging feitelijk in gebruik is bij de belastingplichtige en hij daarover onafhankelijk van anderen de beschikking heeft.

De omstandigheid dat een curator op een perceel handelingen verricht die strekken tot het beheer en vereffening van de failliete boedel betekent niet dat reeds op die grond sprake is van een bodem van de belastingplichtige. Voor zover de curator op het perceel van de belastingplichtige handelingen verricht tot voortzetting van diens bedrijf brengt dat in beginsel wel mee dat sprake is van diens bodem (HR 11 april 2014, nr. 13/00050, ECLI:NL:HR:2014:896).

De verplichting van de inspecteur om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen geldt ongeacht of de belanghebbende gebaat is bij het overleggen van de desbetreffende stukken of dat de belanghebbende is geschaad in zijn belangen indien deze stukken niet worden overgelegd.

Een aan de inspecteur ter beschikking staand, dan wel ter beschikking gestaan hebbend controlerapport, waarop hij zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd, behoort tot de stukken die de inspecteur in het geding moet brengen, ongeacht of de belanghebbende bij de rechtbank heeft verzocht om overlegging van die stukken (HR 23 mei 2014, nr. 12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182).  

 

Het aanbod van een gemachtigde om ter zitting onder ede een verklaring af te leggen moet worden aangemerkt als een aanbod tot het leveren van bewijs door middel van een getuige.

In belastingzaken kan een procespartij niet als getuige worden gehoord. Volgens de Hoge Raad kan de gemachtigde van een procespartij echter niet met die partij worden vereenzelvigd in fiscale zaken en daarom als getuige worden gehoord over in geschil zijnde aangelegenheden (HR 4 april 2014, nr. 13/05138, ECLI:NL:HR:2014:738).

 

Rechtsmiddel is ontvankelijk indien het de indiener in een betere positie kan brengen.

Een bezwaar, beroep of hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, de indiener  niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele (bijkomende) rechterlijke beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht (HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878).

Fiscaal strafrecht

   

Bij het ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf dient in bijzondere gevallen eveneens sprake te zijn van een verbergende of verhullende gedraging, wil die gedraging als witwassen kunnen worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat gelden die door belastingontduiking zijn verkregen, kunnen worden aangemerkt als gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Deze gelden kunnen daarmee vallen onder de witwasbepalingen, indien aanvullende handelingen zijn verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Belastingontduiking kan dus niet automatisch (ook) als witwassen worden gekwalificeerd (HR 25 maart 2014, nr. 12/04981, ECLI:NL:HR:2014:714).   

 

 

Volgens de Hoge Raad is de wetgever aan zet om het recht op bijstand tijdens het politieverhoor te garanderen.

Het EHRM heeft in het arrest Navone e.a. tegen Monaco geoordeeld dat het onthouden van rechtsbijstand tijdens het politieverhoor als een schending van artikel 6 EVRM moet worden aangemerkt. Niettemin is de Hoge Raad van oordeel dat het zijn taak te buiten gaat om een dergelijk algemeen recht in het leven te roepen. Op 6 november 2013 is een Europese Richtlijn in werking getreden waarin onder meer het recht van verdachten op bijstand van een advocaat tijdens verhoren is vastgelegd. De implementatietermijn van deze Richtlijn loopt tot 27 november 2016. In fraudezaken is het  overigens gebruikelijk dat de advocaat van de verdachte tijdens de verhoren wordt toegelaten (HR 1 april 2014, nr. 11/03714, ECLI:NL:HR:2014:770).

 

 

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur Amsterdam
bottom of page