top of page


Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | maart 2025
Nummer 60: 1 januari 2025 tot en met 28 februari 2025
Wetgeving en beleid
Verbeterde rechtsbescherming bij geschillen over uitstel van betaling en kwijtschelding.
Op dit moment is het niet mogelijk om een geschil over een betalingsregeling of kwijtschelding aan de belastingrechter voor te leggen. Tegen de afwijzende beslissing van de ontvanger op een verzoek om een betalingsregeling of kwijtschelding staat in beginsel slechts administratief beroep bij de directeur van de Belastingdienst open. Die rechtsingang voelt dikwijls als de slager die zijn eigen vlees keurt. Daarnaast is per 1 januari 2018 de schorsende werking van het verzet komen te vervallen. Een fiscale rechtsingang bij onredelijk gedrag van de ontvanger wordt in de praktijk daarom node gemist. Eerder is er toegezegd om de belastingrechter met ingang van 2019 bevoegd te maken voor geschillen over uitstel en kwijtschelding van belastingschulden. Door capaciteitsgebrek is die toezegging geen gestand gedaan. Vanaf 1 januari 2027 wordt de belastingrechter evenwel alsnog bevoegd om over invorderingsgeschillen te oordelen, doordat beschikkingen over uitstel van betaling en kwijtschelding voor bezwaar vatbaar worden gemaakt (Besluit van 23 januari 2025).
Termijn verplichte suppletie-aangifte btw aangescherpt.
Bij een constatering dat te weinig btw is afgedragen is het per 1 januari 2025 verplicht om dit binnen 8 weken via een suppletie-aangifte te corrigeren op straffe van boetes. Tot en met 2024 gold dat dit “zo spoedig mogelijk” moest gebeuren. Dit leidde in de praktijk tot onduidelijkheid over de uiterste termijn dat nog boeteloos kon worden gesuppleerd. De nieuwe termijn van 8 weken brengt tegen die achtergrond duidelijkheid (Eindejaarsbesluit 2024).
Fiscaal procesrecht
De bewijslast dient ook partieel te worden omgekeerd wanneer op basis van inhoudelijke gebreken de vereiste aangifte niet is gedaan.
De Hoge Raad oordeelde in 2022 dat in een aantal gevallen de omkering van de bewijslast niet van toepassing is op de gehele aangifte, maar enkel ten aanzien van het betreffende geschilpunt. Hierbij refereerde de Hoge Raad aan een formeel gebrek in de aangifte en op niet (juist) beantwoorde vragen ex artikel 47 AWR. Naar aanleiding van dit arrest leeft in de praktijk de vraag of de partiele omkering van de bewijslast ook geldt in het geval van inhoudelijke gebreken in de aangifte. A-G Koopman beantwoordt deze vraag bevestigend (conclusie A-G Koopman 31 januari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:131).



Het informele verschoningsrecht heeft volgens A-G Koopman een breed bereik en dient bij schending al snel tot bewijsuitsluiting te leiden.
Op grond van het fair-play beginsel mag de inspecteur geen kennis nemen van stukken die de fiscale positie van de belastingplichtige belichten of hem daarover adviseren. Dit wordt ook wel het zogeheten informele verschoningsrecht van de belastingadviseur genoemd. Dit beginsel strekt ertoe dat een gelijk speelveld tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige wordt gegarandeerd. De inspecteur is derhalve niet bevoegd adviezen van de belastingadviseur op te vragen op grond van artikel 47 AWR. A-G Koopman concludeert dat het fair-play beginsel evenwel een ruimere werking heeft; ook wanneer de Belastingdienst op andere gronden dergelijke informatie verkrijgt - bijvoorbeeld via de FIOD - kan de belastingadviseur een beroep doen op zijn informele verschoningsrecht en dienen zijn adviezen in de regel van het bewijs te worden uitgesloten (Conclusie A-G Koopman 20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1402)..
Invorderingsrecht
De Hoge Raad oordeelt dat uitstel van betaling voor een aansprakelijkstellingsbeschikking niet de verjaring van de onderliggende aanslag schorst.
Als een belastingschuld wordt betaald of is verjaard, dan moet ook de aansprakelijkstelling vervallen, omdat deze accessoir is aan die schuld. Een bestuursrechtelijke geldschuld verjaart 5 jaar nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. Die termijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar uitstel van betaling heeft. In dit verband bepaalt artikel 27, lid 2, Invorderingswet dat als een belastingschuldige is opgehouden te bestaan de aansprakelijkgestelde voor diens belastingschuld in de plaats treedt voor wat betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn. Dit brengt evenwel niet mee dat wanneer de aansprakelijkgestelde om uitstel van betaling heeft verzocht voor het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld, dat dan de verjaring van de onderliggende belastingschuld daarmee wordt verlengd. De ontvanger zal in zo’n geval derhalve ondubbelzinnig de onderliggende belastingaanslagen op de voorgeschreven wijze bij de aansprakelijkgestelde moeten stuiten om het recht op dwanginvordering te behouden (HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR: 2025:111).
Fiscaal strafrecht
Strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs moet in een belastingzaak slechts in uitzonderlijke gevallen van het bewijs worden uitgesloten.
De Hoge Raad bevestigt dat een inspecteur alleen dan niet van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen gebruik mag maken indien (i) artikel 6 EVRM daartoe dwingt, bijvoorbeeld wanneer de cautie is geschonden, of (ii) die bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Van dit laatste blijkt in de praktijk niet snel sprake te zijn (31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:154).


bottom of page