Nummer 6: 1 mei tot en met 30 juni 2015
Nummer 18: 1 mei tot en met 30 juni 2017
Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | juli 2017
Tax in the City
Vier maal per jaar verzorgen wij in ons monumentale tuinhuis aan de Keizersgracht praktijkgerichte seminars over de actualiteiten in de fiscale advocatuur. De zomer-editie staat weer voor de deur.
In deze zomer-sessie bespreken wij een tweetal actuele ontwikkelingen op het gebied van het formele belasting- en sanctierecht. Dit vakgebied wordt steeds belangrijker, met name ook voor belastingadviseurs die hiermee niet dagelijks van doen hebben. De juridische dienstlener kan zich immers verheugen op een toenemende belangstelling van toezichthouders. Zo is het project 'Niet-Melders' in het leven geroepen, waarbij het Openbaar Ministerie in samenwerking met de Belastingdienst stelselmatig onderzoekt of accountants en belastingadviseurs de regels uit de Wwft naleven. In dat kader wordt niet alleen het strafrecht ingezet. In toenemende mate kiest het Openbaar Ministerie voor een klacht bij de tuchtrechter.
In deze cursus stoffen wij daarom de Wwft-verplichtingen af en gaan wij in op de actieve fiscale informatieverplichtingen (o.a. de btw-suppletie). Hoe verhouden die verplichtingen zich tot elkaar en welke (compliance) maatregelen dient de adviseur hierbij in acht te nemen? De nadruk ligt op het geven van concrete handvatten voor accountants en belastingadviseurs ter voorkoming van ‘ongelukken’. Overigens voldoet de cursus aan het PE-reglement van de NOB en RB. Na afloop ontvangt u een bewijs van deelname. Aanmelden.
Wetgeving en beleid
Nieuwe transparantieregels voor intermediairs bij fiscale planning.
De Europese Commissie heeft nieuwe transparantieregels voorgesteld voor belastingadviseurs en advocaten ter bestrijding van agressieve fiscale planning. Fiscale planning constructies met bepaalde kenmerken zullen bij de belastingautoriteiten moeten worden gemeld voordat er gebruik van wordt gemaakt. De meeste kenmerken die tot een melding verplichten zijn gekoppeld aan grensoverschrijdende transacties, zoals het gebruik van jurisdicties die op de zwarte lijst staan. Een aantal kenmerken kunnen echter ook van toepassing zijn op nationale situaties, waaronder het gebruik van verliezen om belastingen te beperken en het gebruik van bijzondere fiscale gunstregimes, zoals de innovatiebox. De voorgestelde regels zijn daarmee ook van belang voor belastingadviseurs met een nationale praktijk. De adviseur zal binnen 5 dagen na zijn advies de belastingregeling moeten melden aan de belastingautoriteiten van zijn thuisland. Het is de bedoeling dat de nieuwe openbaarmakingsvereisten op 1 januari 2019 in werking treden (Europese Commissie 21 juni 2017, nr. IP/17/1663).
Nieuw beleid over het afleggen van getuigenverklaringen door belastingambtenaren.
Een ambtenaar die wordt opgeroepen om als getuige een verklaring af te leggen, moet voor de rechter verschijnen. Als ten aanzien van hetgeen hem wordt gevraagd de wettelijke geheimhoudingsplicht geldt, kan hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Volgens het nieuwe beleid geldt in straf- en bestuursrechtelijke zaken echter als uitgangspunt dat een belastingambtenaar geen beroep doet op het verschoningsrecht en aldus antwoord geeft op de gestelde vragen (Besluit Fiscaal Bestuursrecht 9 mei 2017, Stcrt. 2017, nr. 28270).
Fiscaal procesrecht
Een aangezochte derde kan bij de Nederlandse rechter de rechtsgeldigheid van een verzoek tot internationale gegevensuitwisseling ter discussie stellen.
Op basis van een Europese samenwerkingsrichtlijn is een aangezochte derde in Nederland verplicht mee te werken aan een verzoek om uitwisseling van informatie door een andere EU-lidstaat. Het niet-werken kan op grond van artikel 11 van de WIB worden beboet. Het HvJ van de EU heeft beslist dat er voor de aangezochte derde de mogelijkheid dient open te staan om de rechtsgeldigheid van het internationale uitwisselingsverzoek door de Nederlandse rechter te laten toetsen. In dat kader moet een beperkt inzagerecht aan de derde worden geboden. De toets die de Nederlandse rechter hierbij dient aan te leggen is overigens marginaal. Alleen als het verzoek om uitwisseling van informatie kennelijk van elk verwacht belang is ontdaan, is het verzoek onrechtmatig. Daar zal niet snel sprake van zijn (HvJ EU 16 mei 2017, C-682/15).
Voortvarendheidseis niet van toepassing bij inkomsten uit een land buiten de EU.
De voortvarendheidseis brengt mede dat als de inspecteur eenmaal over aanwijzingen beschikt over in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen, hij de navorderingsaanslag met een redelijke voortvarendheid dient voor te bereiden en vast te stellen. Doet de inspecteur dat niet, dan verspeelt hij zijn rechten om met toepassing van de verlengde navorderingstermijn na te vorderen. De Hoge Raad oordeelt in navolging van het HvJ van de EU dat in relatie tot derde landen, zoals Zwitserland, schending van de voortvarendheidseis wordt gesauveerd door de standstillbepaling van artikel 64, lid 1, VWEU (HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:962).
A-G Ettema concludeert dat de beslissing van de inspecteur om het btw-nummer in te trekken geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing is.
In een dergelijk geval kan de belanghebbende uitsluitend een vordering bij de civiele rechter instellen, bijvoorbeeld uit hoofde van onrechtmatige daad. Een geldige reden om het btw-nummer in te trekken kan zijn dat de belanghebbende niet de hoedanigheid van belastingplichtige heeft of uit objectieve gegevens blijkt dat het toegekende btw-nummer zal worden gebruikt voor btw-fraude. De A-G wijst er daarnaast op dat een belanghebbende ook zonder btw-nummer zijn op recht op aftrek van voorbelasting kan effectueren door middel van een teruggaafverzoek ex artikel 31 Wet OB. Op het verzoek om teruggaaf beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking. Daartegen staat bezwaar en beroep open (A-G Ettema 2 juni 2017, ECLI:NL:PHR:2017:373).
De Hoge Raad verduidelijkt wanneer het verdedigingsbeginsel is geschonden.
Schending van het verdedigingsbeginsel resulteert niet zonder meer in vernietiging van het onderliggende besluit. Dit is pas het geval indien het besluitvormingsproces een andere afloop zou kunnen hebben gehad als de belanghebbende voorafgaande aan de vaststelling van de Unierechtelijke beschikking in de gelegenheid zou zijn gesteld zijn zienswijze te geven. In dat kader kan ook van belang zijn of een belanghebbende in redelijkheid had kunnen aanvoeren dat de inspecteur de feiten op een andere wijze had moeten waarderen en interpreteren, zodat hij niet tot het genomen besluit had kunnen komen (HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:959).
De fiscale informatieverplichting van artikel 47 AWR is niet aan een termijn gebonden.
Op grond van artikel 47 AWR is ieder desgevraagd verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor zijn eigen belastingheffing van belang kunnen zijn. Die verplichting geldt voor alle (vermoedelijk) belastingplichtigen en is niet aan een termijn gebonden. Dit betekent dat in voorkomend geval ook gegevens door de Belastingdienst kunnen worden gevorderd die betrekking hebben op jaren die niet meer kunnen worden nagevorderd, bijvoorbeeld bankafschriften die het verloop van een rekening aantonen of bewijs van opheffing van een bankrekening. Wel zal de Belastingdienst aannemelijk moeten maken dat het gevorderde materiaal bestaat en dat de belastingplichtige daarover de beschikking heeft of met de van hem redelijkerwijs te verwachten inspanning kan verkrijgen. Voor wat betreft administratieplichtigen, zoals ondernemers, geldt een uitzondering op deze regel. Administratieplichtigen zijn op grond van artikel 52, lid 4, AWR verplicht hun administratie gedurende zeven jaar te bewaren. De Hoge Raad oordeelt daarom dat administratieplichtigen erop mogen vertrouwen dat de tot de administratie behorende ‘basisgegevens’ - waarmee wordt gedoeld op het grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, loonadministratie en voorraadadministratie - na de termijn van zeven jaar niet meer door de Belastingdienst zullen worden opgevraagd (HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1046).
Fiscaal strafrecht
Het EHRM oordeelt dat een beroep op het zwijgrecht als bewijs kan worden gebruikt bij de vraag of sprake is van witwassen.
Weliswaar draagt een beroep op het zwijgrecht niet rechtstreeks bij tot het bewijs, maar het zwijgen kan wel van invloed zijn op de rechterlijke selectie en waardering van andere bewijsmiddelen die belastend (kunnen) zijn voor een verdachte. Dit betekent dat ingeval de verdachte-belastingplichtige weigert een plausibele verklaring af te geven over de herkomst van bij hem aangetroffen gelden, het uitblijven van een dergelijke verklaring kan worden gebruikt voor het bewijs dat sprake is van witwassen. Dit oordeel van het EHRM is in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad en bevestigt dat een beroep op het zwijgrecht lang niet altijd de meest optimale verdedigingsstrategie is in fiscale- en financiële strafzaken (EHRM 1 juni 2017, nr. 23572/07).