top of page
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur januari 2025

Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur | januari 2025

Nummer 59: 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2024

Wetgeving en beleid

Bureau Financieel Toezicht publiceert nieuwe leidraad Wwft.










In deze leidraad worden aandachtspunten besproken die van belang zijn voor de naleving van de Wwft voor vrije beroepsbeoefenaren, zoals accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren. In het bijzonder de nieuwe praktijkvoorbeelden met betrekking tot zowel het cliëntenonderzoek als de meldingsplicht kunnen voor instellingen van belang zijn om te bezien of hun Wwft-beleid nog adequaat is, dan wel aanpassingen behoeft (Bft 24 oktober 2024). 



Via een boete of verbeurdverklaring afpakken van wederrechtelijk verkregen voordeel is volgens de Belastingdienst fiscaal niet aftrekbaar.










In een kennisgroepstandpunt van 4 oktober 2024 wordt door de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat een straf die als herstelmaatregel is bedoeld, niet aftrekbaar is. Het gevolg daarvan lijkt te zijn dat het afpakken van wederrechtelijk verkregen voordeel via een ontnemingsvordering wel fiscaal aftrekbaar is, maar als dat voordeel via een boete of verbeurdverklaring door het OM wordt afgepakt dit niet aftrekbaar is. Dat laatste gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Belastingadviseurs dienen hier in voorkomend geval dan ook rekening mee te houden (KG:213:2024:6).


Bezwaarschriften tegen invorderingskosten worden tijdelijk zonder inhoudelijke beoordeling gehonoreerd.










De Belastingdienst kampt met een aanzienlijke werkvoorraad met bezwaren tegen de invorderingskosten. De staatssecretaris van Financiën heeft daarom besloten deze bezwaren generiek te honoreren zonder een inhoudelijke beoordeling. Het gaat hierbij om circa 11.500 bezwaarschriften waarvan circa 1.500 betrekking hebben op Toeslagen. Dit betekent dat invorderingskosten in deze gevallen worden teruggedraaid en eventuele proceskosten worden vergoed. De vordering blijft echter bestaan (brief staatssecretaris van Financiën 24 oktober 2024). 


Fiscaal procesrecht

Ten onrechte op verzoek verleende belastingteruggaaf kwalificeert niet altijd als beboetbaar feit.










Op grond van de AWR kan een belasting- of inhoudingsplichtige die opzettelijk of grofschuldig ten onrechte om een belastingteruggaaf verzoekt, bestuurlijk worden beboet. Als echter een andere (rechts)persoon dan de hiervoor bedoelde belastingplichtige om zo’n teruggave heeft verzocht, terwijl de belastingwet daarin niet voorziet, dan biedt de AWR niet de mogelijkheid die (rechts)persoon hiervoor te beboeten. In casu waren aan de belanghebbende ten onrechte teruggaven van bpm verleend, terwijl hij die bedragen aan bpm eerder niet als belastingplichtige had voldaan. Aan die belanghebbende kon volgens de Hoge Raad daarom geen boete worden opgelegd. In de praktijk loont het derhalve na te gaan of de (vermeende) verwijtbare gedraging daadwerkelijk onder de ingeroepen boetebepaling kan worden geschaard (HR 11 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1422)

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Praktijkvoorbeelden Wwft nodig voor meer houvast
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Het houdt niet op, niet vanzelf
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Sigaar uit eigen doos van staatssecretaris
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Toepassing wet luistert nauw

Navorderingsaanslagen kunnen worden vernietigd als de inspecteur niet voortvarend handelt.










Bij het toepassen van de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar ingeval van buitenlandse banktegoeden, moet de inspecteur voortvarend handelen als hij over aanwijzingen beschikt dat er banktegoeden zijn aangehouden in een ander EU-land. Dit betekent dat als de inspecteur de zaak meer dan 6 maanden onverklaarbaar laat stilliggen, de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Tegen die achtergrond kon het oordeel van het Hof dat de inspecteur mocht wachten met het opleggen van navorderingsaanslagen totdat hij alle jaren kon afronden de toets ter kritiek niet doorstaan (HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1557). 


Invorderingsrecht

Tegenbewijsuitsluiting bestuurdersaansprakelijkheid niet in strijd met het Unierecht.










Een voor de bewijspositie van de ontvanger doorslaggevend onderdeel van de bestuurdersaansprakelijkheidsregeling is de zogeheten meldingsregeling. Die regeling bevat het bewijsvermoeden van verwijtbaar kennelijk onbehoorlijk bestuur als de betalingsonmacht niet is gemeld. Tot weerlegging van dat bewijsvermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat niet tijdig is gemeld door de vennootschap. Het Europese Hof heeft in dit verband recent geoordeeld  dat de Nederlandse bestuurders- aansprakelijkheidsregeling met het te weerleggen bewijsvermoeden niet in strijd is met het EU-recht. Dat een bestuurder voor het ene heffingstijdvak op grond van het bewijsvermoeden aansprakelijk is, terwijl voor een daarop volgend heffingstijdvak vast is komen te staan dat hij geen kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft gepleegd, doet aan dit oordeel niets af, aldus het Hof (HvJ EU 14 november 2024, ECLI:NL:EU:C:2024:961).



Fiscaal strafrecht

Een opzettelijk onjuist bezwaarschrift kan niet als valsheid in geschrift worden aangemerkt.










Een belastingaangifte die wordt ingediend na vaststelling van een ambtshalve aanslag wordt fiscaalrechtelijk als een bezwaarschrift opgevat. Dit heeft volgens de Hoge Raad tot gevolg dat aan zo’n aangifte geen bewijsstemming toekomt in de zin van artikel 225 Sr (valsheid in geschrift). Een te laat ingediende aangifte kan immers ook niet als een “bij de belastingwet voorziene aangifte” worden aangemerkt (HR 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847).


Bewust afzien van gebruikelijk loon betekent op zichzelf nog niet dat hierdoor opzettelijk een onjuiste aangifte is gedaan.











Daartoe moet volgens de Hoge Raad niet alleen worden vastgesteld dat de belanghebbende ten tijde van de onderhavige aangifte een aanmerkelijk belang in de BV had, maar ook daarvan wetenschap had. Voor het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vanwege het niet aangeven van een gebruikelijk loon, is immers vereist dat de aangifteplichtige wist dat hij een aanmerkelijk belang houdt in een BV waarvoor hij, zonder beloning, arbeid verricht. De omstandigheid dat de belanghebbende als meewerkende echtgenoot van een DGA ook een aanmerkelijk belang had in de BV, brengt daarom nog niet mede dat die belanghebbende ook wist dat zij uit dien hoofde aanmerkelijkbelanghouder in de BV was (HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1394). 

KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Laatste hoop op redelijke wetstoepassing vervlogen
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Inspecteur mag niet onbeperkt op zijn handen zitten
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | No brainer
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | AB-wetgeving niet zonder meer begrijpelijk voor eenieder
KanPiek Fiscale Advocatuur Amsterdam | Nieuwsbrief Fiscale Advocatuur januari 2025
bottom of page