Nummer 5: 1 februari tot en met 1 mei 2015
Wetgeving en beleid
Het depotstelsel ter vrijwaring van het risico van inleners- en ketenaansprakelijkheid wordt definitief niet ingevoerd.
Dit betekent dat het huidige stelsel van G-rekeningen blijft bestaan. Onder dit stelsel houdt de uitlener/onderaannemer een geblokkeerde bankrekening aan waarop inleners, aannemers en opdrachtgevers het gedeelte van het factuurbedrag dat betrekking heeft op de verschuldigde loonheffingen kunnen storten. Indien aan de daarbij geldende administratieve verplichtingen is voldaan, wordt het risico van aansprakelijkheid verminderd met het bedrag dat op de G-rekening is gestort. De mogelijkheid om aansprakelijkheid te voorkomen door rechtstreeks aan de Belastingdienst te storten komt te vervallen (Bericht Belastingdienst 16 maart 2015).
Douanerecht
De douane-expediteur die bij vergissing op eigen naam en voor eigen rekening een douaneaangifte heeft gedaan kan niet achteraf de persoon van de aangifte wijzigen en wordt daarom als de douaneschuldenaar aangemerkt.
Dit betekent dat in geval van onregelmatigheden bij de invoer de douane-expediteur als aangever de uitnodiging tot betaling krijgt uitgereikt, zelfs als hij beschikt over een volmacht om namens de opdrachtgever de betreffende douaneaangifte te doen. Het arrest onderstreept het belang van de douane-expediteur om alle formaliteiten zorgvuldig na te lopen als hij op naam en voor rekening van een ander aangifte doet. Daarnaast herhaalt de Hoge Raad zijn eerdere oordeel dat de douane-ambtenaar een uitnodiging tot betaling ook mag uitreiken als hij eerder aan een andere persoon voor dezelfde schuld een uitnodiging tot betaling heeft uitgereikt die nadien door hem is vernietigd (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:550).
Fiscaal procesrecht
Bij een onjuiste tenaamstelling blijft een informatiebeschikking rechtsgeldig als redelijkerwijs geen misverstand erover kan bestaan dat ten aanzien van de belanghebbende een informatiebeschikking is genomen.
De Hoge Raad sluit hiermee aan bij zijn rechtspraak over de geldigheid van een belastingaanslag. Die rechtspraak houdt kort gezegd in dat een aanslagbiljet niet voldoet aan de vereisten voor het ontstaan van een betalingsverplichting, indien de op het biljet vermelde gegevens twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld (HR 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:473).
Advocaat-generaal IJzerman concludeert dat de inspecteur bij het vaststellen van een informatiebeschikking voortvarend te werk moet gaan. Doet hij dat niet, dan verspeelt hij in zoverre zijn rechten een geconstateerde informatieschending bij beschikking vast te stellen.
Door invoering van de informatiebeschikking op 1 juli 2011 is, behoudens in het geval dat de vereiste aangifte niet is gedaan, een onherroepelijke informatiebeschikking nodig als de inspecteur omkering en verzwaring van de bewijslast wil toepassen. Indien de inspecteur in een bepaalde fase vaststelt dat een belastingplichtige niet aan een informatieverplichting heeft voldaan, dan is hij volgens de A-G gehouden om in die fase een informatiebeschikking af te geven. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat ingeval de inspecteur vóór het opleggen van de aanslag heeft geconstateerd dat de belastingplichtige niet (volledig) aan zijn wettelijke administratieplicht heeft voldaan, hij niet langer in de bezwaarfase voor dat verzuim een informatiebeschikking kan uitvaardigen (Conclusie A-G IJzerman 2 maart 2015, ECLI:NL:PHR:2015:194).
Invorderingsrecht
De ontvanger die binnen een fiscale eenheid Vpb een belastingteruggave van de ene vennootschap verrekent met de betwiste belastingschuld van een andere vennootschap, dient de teruggave alsnog aan de oorspronkelijk gerechtigde uit te betalen als die belastingschuld naderhand onrechtmatig blijkt te zijn.
De onterechte verrekening moet volgens de Hoge Raad dus worden weggedacht, waardoor de oorspronkelijke betalingsverplichting van de ontvanger nimmer is nagekomen (HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:299).
Als de ontvanger met minder zekerheden genoegen neemt omdat hij de belastingschuld toch op een ander kan afwentelen, dan verspeelt hij zijn mogelijkheid om van een aansprakelijkheid gebruik te maken voor zover de belastingschuldige bij het verlenen van uitstel van betaling zekerheid had kunnen verschaffen.
Bij een aansprakelijkstelling loont het derhalve na te gaan of de ontvanger bij de invordering van de schulden voldoende zorgvuldig is omgegaan met de belangen van de uiteindelijk aansprakelijk gestelde (HR 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:468).
Voor de beoordeling van de voortvarendheid bij toepassing van de verlengde navorderingstermijn is volgens de Hoge Raad het tijdsverloop tot de vaststelling van de navorderingsaanslag bepalend.
Het tijdsverloop tot het moment waarop de belastingplichtige bekend raakt met de omvang van de belastingschuld is dus niet beslissend. Daarnaast heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld of de voortvarendheidseis ook van toepassing is op ‘derde landen’, zoals bijvoorbeeld Zwitserland (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015 en HR 10 april 2014, ECLI:NL:HR:2015:913).
Ook de ontvanger kan zich bij een aansprakelijkstelling beroepen op het leerstuk interne compensatie.
In een fiscale aansprakelijkheidsprocedure kan de belanghebbende zowel zijn aansprakelijkheid als de hoogte van de onderliggende belastingaanslagen bij de belastingrechter betwisten. Op grond hiervan is de Hoge Raad van oordeel dat de ontvanger bij een aansprakelijkstelling de onderliggende aanslagen van nieuwe grondslagen kan voorzien via interne compensatie (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:644).
Strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs mag over het algemeen door de inspecteur worden gebruikt voor de belastingheffing en boeteoplegging.
De Hoge Raad heeft zijn eerdere jurisprudentie bevestigd dat het gebruik door de inspecteur van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet is toegestaan, als dat bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hiervan kan onder meer sprake zijn als gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in strijd zou komen met het EVRM of een ernstige inbreuk maakt op een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel. De fiscale boete behoudt daardoor een zelfstandig toetsingskader ten aanzien van de (on)rechtmatigheid van de bewijsvergaring, en de belastingrechter is ter zake niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Hoewel er met betrekking tot de bruikbaarheid van bewijs dus verschillende maatstaven bestaan in straf- en belastingprocedures, geldt voor beide rechtsgebieden dat bewijsuitsluiting alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde kan zijn (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643).
Als de redelijke termijn is overschreden, heeft de belanghebbende ook recht op het griffierecht en een proceskostenvergoeding, zelfs als hij op alle geschilpunten door de rechter in het ongelijk is gesteld.
Deze beslissing van de Hoge Raad onderstreept het belang in processtukken te verzoeken om betaling van het griffierecht, de proceskosten én een (schade)vergoeding ingeval de redelijke termijn bij het doen van de uitspraak is overschreden (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).
Incidenteel hoger beroep kan worden aangetekend tegen een andere belastingaanslag of beschikking dan waarop het hoger beroep betrekking heeft.
Incidenteel hoger beroep houdt, kort gezegd, in dat een partij die aanvankelijk zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, dit alsnog binnen 6 weken kan doen nadat blijkt dat de andere partij in hoger beroep is gekomen. Als de rechtbank in één uitspraak heeft beslist op het beroep tegen meerdere belastingaanslagen en jaren, kan een procespartij ook een onderdeel van de uitspraak aanvechten waartegen geen hoger beroep is ingesteld. Hiermee heeft ook de procespartij die in eerste instantie in de uitspraak berust de mogelijkheid de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep te bepalen (HR 10 april 2014, ECLI:NL:HR:2015:913).
Volgens A-G Van Hilten kan het verdedigingsbeginsel ook worden ingeroepen als sprake is van fraude of bedrog en bij een aansprakelijkstelling omzetbelasting. Daarnaast concludeert de A-G dat een beperking van het verdedigingsbeginsel in de regel is gerechtvaardigd wanneer de nadelige gevolgen van een beschikking in de bezwaarfase ongedaan kunnen worden gemaakt.
Het verdedigingsbeginsel verplicht de Belastingdienst, vóórdat zij nadelige individuele maatregelen jegens een persoon neemt die binnen de werkingssfeer van het communautaire recht vallen (bijvoorbeeld in het kader van de btw of douanerechten), deze eerst te horen en inzage in de onderliggende stukken te verlenen. De A-G is van oordeel dat het horen vóórdat een Unierechtelijke beschikking wordt vastgesteld derhalve het uitgangspunt is, maar dat het algemeen belang van de Unie in voorkomend geval rechtvaardigt dat invorderingsmaatregelen worden genomen alvorens de betrokkene wordt gehoord. Alsdan is er volgens de A-G geen sprake van een schending van het verdedigingsbeginsel indien de (onherroepelijke) gevolgen van de beschikking door de Ontvanger in de bezwaarfase kunnen worden ‘gestuit’ (Conclusies A-G Van Hilten 30 maart 2015, ECLI:NL:PHR:2015:354, ECLI:NL:PHR:2015:362 en ECLI:NL:PHR:2015:363).
Alleen de rechter kan de schorsende werking van een fiscaal verzet opzij zetten.
De ontvanger heeft de bevoegdheid om zichzelf door middel van een dwangbevel een executoriale titel te verschaffen zonder tussenkomst van de rechter. Om hieraan enig tegenwicht te bieden kan de belastingschuldige verzet aantekenen. Door betekening van een verzetdagvaarding wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschorst, zodat de ontvanger in afwachting van toetsing door de burgerlijke rechter pas op de plaats dient te maken. De Hoge Raad heeft daarom beslist dat het beleid van de ontvanger, waarin kort gezegd ligt besloten dat een executieverkoop zonder rechterlijke tussenkomst doorgang moet kunnen vinden als het verzet naar het oordeel van de ontvanger bij voorbaat kansloos is, strijdig is met de Invorderingswet (HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1188).
Fiscaal strafrecht
Het louter vermelden van een te suppleren bedrag omzetbelasting in de jaarrekening kwalificeert in de regel niet als een vrijwillige verbetering van een onjuiste aangifte omzetbelasting.
De strafkamer van de Hoge Raad stelt hoge eisen aan een inkeer. Een inkeer moet uitdrukkelijk kenbaar worden gemaakt, zodat het voor de Belastingdienst redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de belastingplichtige alsnog vrijwillig aan zijn fiscale verplichtingen wenst te voldoen. Het enkele feit dat de inspecteur beschikt over jaarstukken met een belastingschuld, betekent derhalve niet dat sprake is van een rechtsgeldige inkeer met betrekking tot die schuld (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:267).
De Hoge Raad onderstreept de noodzaak in fiscale strafzaken een actieve verdediging te voeren.
In het vooronderzoek van een strafzaak heeft de verdediging de mogelijkheid getuigen en deskundigen te horen in de besloten setting van de Rechter-Commissaris. Na kennisgeving van de officier van Justitie dat tot dagvaarding zal worden overgegaan, is de Rechter-Commissaris evenwel niet langer bevoegd onderzoekshandelingen in behandeling te nemen. De verdediging zal derhalve moeten waken dat het FIOD-dossier tijdig aan hem wordt verstrekt, zodat met de officier van Justitie kan worden afgestemd welke nadere (ontlastende) onderzoekshandelingen in het vooronderzoek van belang zijn (HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505).
Materiaal dat in fysieke zin bestaat onafhankelijk van de wil van de betrokkene kan zonder bewijsrestrictie op last van een dwangsom worden gevorderd door de inspecteur.
Als de inspecteur fiscaal relevante informatie vordert op last van een dwangsom, is de dwangsomrechter niet gehouden om aan een veroordeling de restrictie te verbinden dat de reeds bestaande informatie (zoals bankafschriften) alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing. Volgens de Hoge Raad ziet het nemo tenetur-beginsel slechts op (mondelinge) verklaringen en is het derhalve niet relevant of de gevorderde bescheiden zonder medewerking van de betrokkene door de inspecteur kunnen worden verkregen (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1130).